Over ankeren en ankertechnieken zijn handboeken en watersporttijdschriften vol geschreven. Voor getijdewater heb je toch een paar extra aanwijzingen nodig.
De twee kenmerken van getijdewater zijn eenvoudig: het gaat op en neer, en het gaat heen en weer. Heel simpel, maar je moet er wel rekening mee houden.
Voor het gemak spreken we in dit stuk steeds over een ankerketting. Een ankerlijn met lood verzwaard of een lijn met een ketting voorloop, kan natuurlijk ook.
Lengte van de ankerketting
Als je bij laagwater in 1 m diep water ankert, en je steekt 5 m ketting dan lijkt dat ruim voldoende. Maar 6 uur later staat er wellicht 3,5 m water en dan is 5 m wel wat kort. Het lijkt zo logisch, maar toch gaat dat nog wel eens fout. En bij voorkeur als je om 19:00 uur 's avonds ankert, en het om 01:00 uur hoogwater is…. Dus je moet vooral vóóraf uitrekenen wat de maximale waterdiepte wordt.
Als wind en stroom dezelfde kant op staan wordt er fors aan het anker getrokken. Wat meer ketting dan normaal kan zeker geen kwaad.
Een heel andere reden voor een lange ketting is het ankeren vlak naast een diepe geul. Als daar je anker een stukje krabt dan ligt het anker plotseling in veel dieper water. De geul onder Vlieland is er berucht om. Die is op sommige plaatsen 10 m diep. Een 10 m ketting houdt dan nog net de boeg op de wind terwijl je met de stroom de zee op wordt gespoeld.
Bij gebruik van een ankerlijn (al dan niet met een kettingvoorloop of het eerste deel met lood verzwaard) bestaat het gevaar dat de lijn, bij draaien van het schip tijdens de stroomkentering, achter roer of kiel vast komt te zitten. Vooral als een lijn wordt gebruikt die maar nauwelijks zinkt is dit een reëel risico. Door een gewicht (bijvoorbeeld een klein, ingeklapt paraplu-anker) aan de ankerlijn te bevestigen en dan de tros een paar meter uit te vieren ben je er zeker van dat de lijn altijd onder de kiel door zal gaan.
Wind tegen stroom
Als wind en stroom tegen elkaar instaan zal het schip met de boeg op de stroom gaan liggen, en wordt het door de wind over het anker heen geduwd. Of de ankerketting dan een beetje los naar beneden komt te hangen, dan wel snaarstrak naar achteren staat hangt af van wind- en stroomsterkte. En ook van de windvang en waterweerstand van het schip. Met stroom bedoelen we in dit verband een stroom met een snelheid van een halve knoop of meer. Als je wat verder van de geul ligt zal er soms maar heel weinig stroom staan, en zal voornamelijk de wind bepalen hoe het schip ligt.
Als de ankerketting slap naar beneden hangt wordt soms ten onrechte gedacht dat het anker niet meer houdt. Het anker wordt naar binnen gehaald en men gaat opnieuw voor anker. Niet doen dus, maar als je wilt controleren of het anker houdt dan even op de motor stevig op achteruitslaan zodat de ketting tegen de stroom in strak getrokken wordt. In die richting zal het anker, als na de stroomkentering stroom en wind dezelfde kant op staan, het zwaarst belast worden.
Bij een stevige wind zal de ketting strak naar achteren staan. We kennen een geval van iemand die dacht dat de ketting om zijn roer was gedraaid, en dat daarom zijn schip achterstevoren op de stroom lag. Koelbloedig liet hij de hele ankerketting slippen, anker en 40 m ketting achterlatend maar opgelucht dat er niets was beschadigd.
Het anker binnenhalen is op getijdewater iets lastiger dan normaal. Door roer te geven (het schip ligt immers met de kop op de stroom) stuur je het schip tijdelijk opzij weg, vrij van de ketting. Zonder risico kan op de motor wat achteruit worden gevaren. De spanning op de ketting neemt dan af, en binnenhalen is geen probleem.
Bij gebruik van ankerketting, is het prettig om die met een korte, makkelijk rekkende lijn van 3 tot 4 m en een kettinghaak vast te zetten op de voorbolder. Naast het normale voordeel (de krachten worden door een bolder i.p.v. de ankerlier opgenomen en schokken worden soepel opgevangen) zorgt die voorloop er ook voor dat niet de ketting maar de nylon lijn tegen de boeg komt als de ketting naar achteren staat.
Wanneer de wind dwars op de stroom staat zal de ankerketting uitstaan in de richting waar de wind vandaan komt. De boeg wijst weer tegen de stroom in. De principes zijn hetzelfde als boven omschreven, maar deze situatie is minder verwarrend dan bij stroom tegen wind omdat het er allemaal wat normaler uitziet.
Gebruik geen ankerboei
Er zijn twee redenen om normalerwijze een ankerboei te gebruiken. Anderen en uzelf zien waar het anker ligt, en als het anker vreselijk vast zit, of ergens achter is gehaakt, dan komt het makkelijker los door het aan de ankerboeilijn omhoog te trekken. Toch raden we het gebruik van een ankerboei op getijwater af.
Door de kenterende stroom zal het schip regelmatig over het anker heen drijven. De ervaring leert dat ankerboeien erg goed zijn in het klem komen te zitten achter het roer, tussen het roer en het vlak, in het schroefraam of rond de schroef. Als de stroom dan weer kentert trekt het schip soepeltjes het anker aan de ankerboeilijn los. Je hebt dan twee problemen: het anker krabt, en je durft de motor niet te starten, omdat de lijn zich ook nog om de schroefas kan winden.
Een tweede probleem van een ankerboei is dat zich een indrukwekkende hoeveelheid wier om de lijn kan verzamelen. Als de stroom stevig is, en er geen kracht op het anker staat omdat de wind de andere kant op blaast, dan is de kracht op de ankerboeilijn door al dat zeewier zo groot dat het anker uit de grond kan worden getrokken.
Daarom, op getijwater geen ankerboei gebruiken, tenzij er een dringende reden voor is. Als het anker erg vast zit, de ketting verticaal trekken en over het anker heen varen. Dan komt het altijd los. En als het achter een kabel of zo vast zit: anker omhoog halen tot de waterlijn, een stropje om de kabel, anker weer vieren en stropje losgooien. En nooit meer daar ankeren!
Sommige platbodems hebben een neuringlijn om het (stok)anker netjes onder de boeg te kunnen hangen. (En ook om het anker los te kunnen trekken.) Die neuringlijn zomaar weghalen is lastig, maar als je met het bovenstaande rekening houdt dan is de kans op problemen al een stuk kleiner.
Om dezelfde reden moet je nooit een drijvende ankerlijn gebruiken. Gegarandeerd dat die, door het rondkeutelen van het schip tijdens de kentering, zich een keer rond kiel of roer wikkelt! Het enige voordeel: als je de lijn helemaal laat slippen (en hij komt onderwater niet klem te zitten) dan kun je hem daarna heel makkelijk weer oppikken.
Anker vasttrekken door achteruitslaan
Zeker wanneer je een nacht voor anker wil blijven liggen moet u, na het ankeren, even stevig achteruit slaan om het anker diep in de grond te trekken.
Drie redenen:
Als je niet een nacht wil blijven liggen is zorgen voor een goed vastzittend anker natuurlijk ook belangrijk, maar als het anker dan losbreekt ben je er meestal vlot bij.
Twee ankers
Bij het gebruik van twee ankers, kan dat met beide ankers vanaf de boeg, of één op de boeg en één anker vanaf de achtersteven.
Twee ankers vanaf de boeg, één met de stroom mee en één tegen de stroom in, beperkt de draaicirkel van het schip. Dat kan nuttig zijn op een drukke ankerplaats. Of als je het schip redelijk op één plaats wilt houden omdat je net op dat ene plekje wilt droogvallen. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat het schip op de steile zijkanten van een vaargeul terechtkomt. Maar als je op een drukke ankerplaats ligt en de schepen om je heen liggen aan één anker, ga dan niet zelf met twee ankers liggen. Bij het kenteren van de stroom zal iedereen zeg 30 m opschuiven, behalve jouw schip en dan is het 'boem'.
Soms wordt aanbevolen om de twee ankertrossen aan elkaar te knopen, de knoop met een gewicht te verzwaren en dan vanaf het knooppunt een paar meter ketting naar het schip te nemen. In theorie erg mooi, maar behoorlijk gecompliceerd. Mijn voorkeur is beide ankerkettingen of trossen gewoon over de boeg te nemen. En als ze onverhoopt in elkaar draaien is het even lastig om te ontknopen, maar je ziet tenminste wat je doet.
Door een anker vanaf de achtersteven uit te brengen beperk je ook de draaicirkel, maar met het additionele voordeel dat de boeg altijd één kant op wijst - meestal is de voorkeur tegen de wind in. Echter, sommige schepen gedragen zich zeer onhebbelijk als de stroom van achteren komt. De krachten op het roer kunnen zeer groot zijn (vergelijk het maar met achteruitvaren met 2-3 knoop, en dan het roer iets uit het midden houden) en afhankelijk van onderwaterschip en aangrijppunt van de achterankerketting kan het schip scheef op de stroom komen te liggen. De krachten op het anker worden dan veel groter dan normaal.
Mijn advies: als je verwacht zo nu en dan een achteranker te willen gebruiken, oefen eerst eens met alleen een achteranker op een plek waar je de ruimte heeft, en kijk wat het schip doet. Als het mis gaat is alleen een achteranker binnenhalen een stuk makkelijker dan wanneer er ook een vooranker is, en het schip dwars op de stroom is komen te liggen.
Bij het gebruik van twee ankers kun je wél veilig een ankerboei of neuringlijn gebruiken. Het schip kan dan immers niet meer over de ankers drijven. Bovendien is het bij het uitzetten van het tweede anker wel zo makkelijk als je kunt zien waar het eerste ligt.
De bijboot
De waterweerstand van een bijboot is meestal gering vergeleken met de windvang. Als een stevige wind tegen het tij instaat zal de bijboot enthousiast tegen de spiegel aan liggen te duwen. Er zijn dan twee oplossingen: de bijboot langszij of aan boord nemen, of de waterweerstand van de bijboot verhogen. Dat doe je door bijvoorbeeld een puts aan de spiegel van de bijboot te bevestigen, waardoor de boot weer strak achter het schip blijft drijven.
Een andere optie die soms werkt bij een bijboot met een wat hogere waterweerstand is om de bijboot aan een lange lijn te hangen. Pas dan op drukke ankerplaatsen wel op dat je de doorvaart voor anderen niet blokkeert. Lange lijnen die ongecontroleerd rond en onder het schip zweven is misschien niet fijn, maar als het voor je schip en bijboot werkt is het wellicht een oplossing.